Land Art Nederland
Naar landschapskunst moet je bewust toe en dat draagt bij aan de manier waarop je deze kunst ervaart. De werken bevinden zich op verrassende plekken – niet in een museum, maar midden in het landschap. Ze gaan een dialoog aan met de plek waar ze staan; soms zijn ze gemaakt door vervorming of aanpassing van land, aarde, hout of steen.
Het begin van land art in Amerika
Landschapskunst, of land art, ontstond halverwege de twintigste eeuw in Noord-Amerika. Het was een tijd waarin extreme gebeurtenissen elkaar opvolgden. Zo begon de Vietnamoorlog in 1955 en zag men in 1963 voor het eerst foto’s van de aardbol vanuit de ruimte. Kunstenaars gingen mee op de stroom van grote maatschappelijke veranderingen, waarbij ze ook de status van de aarde en maatschappij gingen bevragen. Ze wilden een democratisering van de kunstwereld en streefden naar een kunstvorm die buiten de gebaande paden lag, in het “vrije” land, open en toegankelijk voor iedereen. Een groep pioniers trok het weidse landschap in.
Deze voorhoede bestond uit Robert Smithson, Walter de Maria en Michael Heizer. Zij voelden zich beperkt door galeries en musea: ze wilden meer ruimte en meer vrijheid om de grenzen tussen kunst en het dagelijks leven te vervagen. Het Amerikaanse landschap bood ze deze kans door de enorme hoeveelheid ruimte en het gevarieerde landschap. De landschapskunstenaars konden uren werken zonder maar een levende ziel tegen te komen. Door ook het land in letterlijke zin te kiezen als hun canvas creëerden ze een nieuw palet aan mogelijkheden: naast schilderen, beeldhouwen of tekenen, hadden ze nu ook de aarde als oppervlak om mee en in te werken. Doordat landschapskunstwerken zo groot konden worden als de makers wilden, bleken er ineens veel meer plannen mogelijk. Walter de Maria zei hierover: “My new brush is a caterpillar” (“Mijn nieuwe kwast is een graafmachine”).
Tegenreactie op de commercialisering van kunst
Terugkijkend op de beginperiode wordt er veelal gesteld dat land art voornamelijk een tegenreactie was op de commercialisering van galeries en de institutionalisering van musea. Vanaf de jaren 50 onderging kunst een enorme groei in monetaire zin. Kunstenaars en hun werken lagen, zeker in New York, goed in de markt en de prijzen stegen rap. Ook musea waren onderdeel van dit systeem: zij bevestigden de status van kunstenaars en konden de carrière van kunstenaar flink in de lift zetten. Kunst werd ook steeds meer gezien als investering, waardoor de betekenis van een kunstwerk niet langer het belangrijkst was. Wat iets waard was, of wat het mogelijk waard kon worden, werd een belangrijke factor binnen de kunstwereld. Als tegenreactie ging een aantal kunstenaars “onverkoopbare kunst” maken. Denk hierbij aan bijvoorbeeld conceptuele kunst, de Europese arte povera, en landschapskunst (land art). Hierbij was van belang dat kunst om het idee, of het concept van de maker ging. Of ze gingen een stap verder en maakten kunst van waardeloze materialen, zoals Piero Manzoni, die zijn eigen ontlasting inblikte in 1961. Bij land art was de schaal (grootte) van de kunstwerken de oorzaak dat deze vaak niet commercieel populair was. Maar helemaal onverkoopbaar bleek land art niet te zijn, want al gauw bleek de documentatie van het kunstwerk wel te kunnen voorzien in geld. De kunstenaars hoopten dat met het onverkoopbaar maken van het werk, er een verschuiving van macht zou plaatsvinden. Waarbij galeries minder belangrijk zouden worden en kunstenaars meer zeggenschap zouden krijgen. De geschiedenis heeft het tegendeel bewezen: land art-kunstenaars bleven samenwerken met galeries en er stonden zelfs invloedrijke mecenassen op om grote projecten te financieren en exposities met landschapskunst te organiseren. Desalniettemin was land art wel vanaf het begin een zeer democratische kunstvorm en de kunstwerken zijn veelal op openbaar toegankelijke plekken (en vaak gratis) te zien.
Een nieuw perspectief op de aarde
Toen in de jaren 60 foto’s werden gemaakt van onze planeet vanuit de ruimte veranderde ons perspectief van de aarde drastisch. Doordat de blik ineens van bovenaf kwam, leek het landschap een soort tekenbord vol vlakken en patronen. Ook de gewone sterveling kreeg vanaf de jaren 60 steeds vaker de kans om de aarde vanuit dit nieuwe perspectief te bekijken, doordat vliegen toegankelijker en betaalbaarder werd. Deze toegenomen mobiliteit in de lucht ging gepaard met steeds meer aandacht voor ecologie en milieuvervuiling. James Turrel, Robert Smithson, Agnes Denes, Walter de Maria, Andy Goldsworthy, Robert Morris, Vito Acconci, Carl Andre, Michael Heizer, Nancy Holt, Dennis Oppenheim, Anne Truitt en Charles Ross waren onderdeel van die beweging. Ze droegen hun steentje bij door land te conserveren en zo te beschermen, door er kunst van te maken. Zo zorgden ze ervoor dat er niets meer met dat stuk natuur gedaan kon worden.
Land art in Nederland
Landschapskunst is echter zeker niet alleen in de Verenigde Staten te bezichtigen, want na de start in de jaren 50 en 60 verspreidde deze kunstvorm zich uit over de hele wereld. Zo ook naar Nederland, waar een aantal momenten van groot belang is geweest. Zo vond in 1969 in het Stedelijk Museum in Amsterdam de tentoonstelling ‘Op Losse Schroeven’ plaats: een overzicht van nieuwe kunst van de jaren 60. Er kwamen veel belangrijke kunstenaars uit de land art, conceptuele kunst en aanverwante stromingen naar Amsterdam en het grote publiek maakte voor het eerst kennis met hun werk. In 1971 vond een nieuwe editie van de Sonsbeektentoonstellingen in Park Sonsbeek plaats: ‘Sonsbeek Buiten de Perken’. Curator Wim Beeren koos ervoor om in deze tentoonstelling geen opsomming van sculpturen te tonen, maar om te kijken naar de stand van zaken in de internationale kunstwereld onder de thematische paraplu ‘ruimtelijke relaties’. Voor deze editie traden de kunstenaars buiten de grenzen van Park Sonsbeek: ze trokken het land in op zoek naar geschikte plaatsen voor hun artistieke plannen. Zodoende werden bijna alle twaalf provincies onderdeel van de tentoonstelling.
Flevoland: het epicentrum van landschapskunst in Nederland
Nederland staat internationaal bekend om een aantal zaken, waaronder onze beroemde kazen en tulpenhandel. Maar ook onze expertise in dijken, irrigatie en landontginning – onze koning studeerde zelfs af op dit onderwerp. Een sprekend voorbeeld van hoe Nederland zich meester van het land en de zee heeft gemaakt, is de provincie Flevoland. Uit het water verrezen, biedt deze provincie niet alleen plek voor nieuwe steden. De betrokken ingenieurs hebben bij de aanleg ook besloten dat er in deze provincie ruimte gemaakt moet worden voor landschapskunst. Het resultaat: er is geen plek ter wereld waar je zoveel landschapskunstwerken bij elkaar kunt vinden als in provincie Flevoland. Wat deze verzameling zo bijzonder maakt is dat er ook belangrijke kunstenaars uit Amerika en Groot-Brittannië bij zitten, zoals Robert Morris die zijn werk ‘Observatorium’ eerder tijdens ‘Sonsbeeck buiten de Perken’ aanlegde, en later opnieuw in de Flevopolder, buiten Lelystad. Niet alleen makers die al in de jaren zeventig landschapskunst maakten zijn hier te vinden. Ook hedendaagse kunstenaar Anthony Gormley heeft speciaal voor Flevoland een gigantisch sculptuur gemaakt. Deze figuur hurkt neer vlakbij Lelystad bij het begin van de Houtribdijk. Bij het aanrijden over de dijk doemt ‘Exposure” op en zijn al snel de omtrekken van een figuur te herkennen. Hoe dichterbij, deste meer abstract dit werk wordt, een wirwar van staal.
Nederland kent een bijzondere en unieke geschiedenis als het gaat om landschapskunst. Al reizend door Nederland zijn deze kunstwerken een bestemming of onderdeel van een route. Verken op deze site de landschapskunst in de openbare ruimte in Nederland en ga er zelf op uit. Kunst in het landschap roept om ontdekt te worden.
Bronnen:
Sandra Smallenburg, ‘Expeditie Land Art – Landschapskunst in Amerika, Groot-Brittannië en Nederland’, Amsterdam: De Bezige Bij, 2015.
Amy Demsey, ‘Destination Art – Een reis rond de wereld in 200 kunstwerken’, Ludion, 2006
James Crumb, ‘Troublemakers – The story of Land Art’, 2016